Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is Italië de beste design-natie geworden. De namen Alessi, Brionvega, Danese Milano, Gufram of Zanotta zijn synoniem voor geschiedenis en de aanwezigheid van de Italiaanse producten en meubelontwerpen van vandaag.
In vergelijking met Duitsland en andere Europese landen kwam de industrialisatie in Italië zeer laat op gang en kwam de overgang van manuele naar industriële productie na de oorlog in vele sectoren. Toen in de jaren 1920 stijlen werden ontwikkeld (zoals die van het Bauhaus), werd design in Italië aan het eind van de jaren '40 beroemd.
Tentoonstellingen zoals de "La Triennale di Milano" in Milaan (sinds 1933) die om de drie jaar plaatsvinden, wedstrijden en tijdschriften speelden een belangrijke rol in deze ontwikkeling. Naast de driejaarlijkse triënnale waren het vooral de Compasso d´Oro-prijs, de "Gouden Cirkel", die de Milanese warenhuisketen La Rinascente sinds 1954 weggaf, en de Domus-magazines (1928 die Gio Ponti oprichtte) en Casabella (1929), die het moderne Italiaanse design vooruit brachten en deskundigen een platform boden voor discussies.
Anders dan de theoretische benadering van de Bauhaus-school in Duitsland of de marketing- en winstoogmerk van de Amerikanen, duurde het Italiaanse ontwerp lang, vooral vanwege de experimenteerbereidheid, de improvisatieverwerving van kleine ambachtelijke bedrijven en de oude culturele traditie, die schoonheid en functie niet wilden scheiden.
Vooral de kleine ambachtelijke bedrijven, ambachtelijke smeden en familiebedrijven waren degenen die in samenwerking met architecten en door de dynamische en individuele vormen nieuwe productontwerpen creëerden. De "Italiaanse Lijn", werd de internationale belichaming van de moderne, gecultiveerde en kosmopolitische levensstijl in 1955.
1960s / 1970s - De nieuwe designcultuur
In de jaren zestig beleefde Italië een tijd van rijkdom en massaconsumptie. Daarnaast kwamen er nieuwe technologie en materialen, zoals het gebruik van kunststoffen, die een nieuw niveau van productontwerp hebben bereikt. Bedrijven als Olivetti of Kartell profiteerden van deze innovaties en maakten van Italië de voorloper van een nieuwe stijl. Deze hegemonie van het Italiaanse design werd prachtig geportretteerd door de tentoonstelling "The Domestic Landscape", die in 1972. Te zien was in het Museum of Modern Art in New York. De tentoonstelling toonde mainstream en antidesign, elegantie en experiment, klassiekers en provocaties en vertegenwoordigde de toelage en openheid, die nog steeds staat voor Italiaans designmeubilair.
De tentoonstelling weerspiegelde de hele tegenstrijdigheid van de Italiaanse ontwerpsituatie in die tijd. Terwijl enerzijds het interieurgereedschap, dat de esthetische kwaliteit ("Bel Design") en de conventionele industriële productie vertegenwoordigde, en anderzijds experimentele en futuristische objecten, een subversieve designcultuur opleverden. In het midden van de jaren zestig was er nauwelijks sprake van consequent Italiaans design.
Niet in de laatste plaats vanwege de protesten en studentenrellen van de arbeiders en de studentenrellen waarbij groepen werden gevormd aan de architectuurfaculteiten van Noord-Italië, die utopische ontwerpen en theorieën tegen de mainstream ontwikkelden en formuleerden. Het belangrijkste punt van de aanval was de cultus over het estheticisme van industrieel vervaardigde goederen en de bedwelmende circulatie van productie en consumptie in het kapitalisme. Daaruit vloeide de beweging voort van Radical Designs, die als doel had de gemeenschap te veranderen met design en architectuur. In tegenstelling tot de oudere Designer-generatie zag de wilde jeugd de gevestigde "Bel Design" als een doodlopende weg naar industrieel design.
Een Italiaans fenomeen aan het eind van de jaren zestig was dat de kloof tussen industriële productie en experimentele alternatieve ontwerpen in verband werd gebracht met sommige ontwerpers en fabrikanten. In 1970 ontstonden er risicovolle en experimentele ondernemers die verschillende ontwerpen van de jonge rebellen in de wacht sleepten. Daarbij ontstonden klassiekers zoals de zitzak van Zanotta Sacco (1968) of de flitsende garderobe Cactus van Gufram (1971). Toen de industrie openstond voor de nieuwe designcultuur van de jonge ontwerpers, werd de wind uit de zeilen genomen. Het is verrassend dat in het midden van de jaren zeventig een tweede golf van Radical Design ontstond, waarin de groepen Alchimia (opgericht in 1976) en Memphis (opgericht in 1981) ontstonden. Met de onconventionele creaties van Memphis, waaronder Michele De Lucchi, Matteo Thun en Ettore Sottsass, heeft de Italiaanse design culturele revolutie de grenzen van Italië overschreden. Memphis produceerde elk jaar een nieuwe collectie. De focus van de beweging lag op de vormgeving van oppervlakken en kleurrijke oppervlakken, de multifunctionaliteit in plaats van monofunctionaliteit en het communicatieve aspect van de producten.
1980s /1990s - Ontwerp een synoniem voor Lifestyle
In het midden van de jaren tachtig, met de tweede Memphis Generatie, ontaardde de beweging in een eenvoudige manier. De groep kwam echter met een nieuwe manier van experimenteren die leidde tot de oprichting van nieuwe bedrijven en nieuwe inspiratie gaf aan de oudere bedrijven. Bedrijven als Artemide, Driade of Zanotta hadden Memphis Designer net als Alessi in dienst onder leiding van Alessandro Mendini (Alchimia), en braken nieuwe wegen in de samenwerking met architecten als Aldo Rossi of Stefano Giovannoni.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden nieuwe reclamemethoden, imagobouw en persoonlijkheidsculturen ontwikkeld vanwege de economische opleving. Design werd synoniem met lifestyle en een belangrijk marketinginstrument. In het kader van Corporate Identity Programmes werden de namen van ontwerpers en bedrijven steeds belangrijker.
Dit veranderde in de economisch onzekere jaren negentig van de vorige eeuw, toen de cultus over het spectaculaire doel opraakte. Het ontwerp werd fatsoenlijk en veel fabrikanten gingen terug naar serieuze, solide en exclusieve creaties. De samenwerking met internationale ontwerpers werd geïntensiveerd. Sindsdien werken Italiaanse bedrijven als Alessi, Driade, Moroso of Flos samen met gerenommeerde internationale ontwerpers als Jasper Morrison, Konstantin Gric, Philippe Starck of Ron Arad. Dit is een van de redenen waarom de creaties niet gemakkelijk kunnen worden geclassificeerd als Italiaans design, maar het is ook de reden waarom ze over de hele wereld succesvol zijn.